“Eerst liepen wij tien minuten door heerlijke rogge en genaakten zo het gesticht, dat een vrij aangenaam voorkomen heeft, zijnde met boomen hier en daar overschaduwd en op een oude schans nog met grachten omringd, opgebouwd”, schreef de jurist Jacob van Lennep nog in 1823 over zijn bezoek aan de bedelaarskolonie in de Ommerschans. Op het eerste gezicht leek de landbouwkolonie aan de verwachtingen te voldoen. Bedelaars en landlopers verdienden hier een eerlijke boterham door de wildernis te ontginnen en tot goudgele akkers om te vormen. Maar de schijn bedroog. Eenmaal binnen de muren van het gesticht was alles anders. Van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp troffen er een bedroevende situatie aan vol honger,  ziekte en onrecht.

Ommerschans voor probleemgevallen:
Voor probleemgevallen afkomstig uit de zgn. vrije kolonies richtte de Maatschappij tot Weldadigheid in 1819 een strafkolonie in bij de voormalige Ommerschans, in 1822 gevolgd door Veenhuizen. Daarnaast werd in de Ommerschans in 1820 een bedelaarsgesticht geopend in de vorm van een kazerne van 120 bij 120 meter. Het immense gebouw bood plaats aan duizend kolonisten, waarbij (al dan niet getrouwde) mannen en vrouwen strikt van elkaar geschieden werden, op de binnenplaats door een houten wand. Met weinig resultaat. Er waren weinig vrouwen die niet zwanger op deze plaats waren. Later breidde de Ommerschans zich uit tot 2.000 bewoners en dit zouden op het hoogtepunt zelfs 3.000 worden, nadat een premie van 40 gulden was uitgeloofd voor iedere aangebrachte bedelaar. Eenmaal in de kolonie was de weg terug naar de maatschappij voor velen een hopeloze onderneming. Het werk was loodzwaar, wat men verdiende minimaal, de medische zorg werd verleend door een dubieuze kwakzalver onder wiens handen vele mensen stierven en het rantsoen was niet toereikend. “Wie niet werkt, zal niet eten” werd door de leiding tamelijk letterlijk nagevolgd. Zo liggen er 5.400 kolonisten onder vermelding van hun registratienummer begraven op de Ommerschans.

Zuipacademie?:
Franeker stond bekend als de universiteit met de meest losbandige studentenbevolking van Nederland. De bijnaam van de Franeker student is dan ook de Franeker Loskop. Er is in Franeker niet zo veel te doen voor de heren studenten. Daardoor wordt, gedreven door verveling, nogal eens overgegaan tot overmatig drankgebruik, vechtpartijen en verstoring van de openbare orde. Een en ander maakt het misschien begrijpelijk, maar het is maatschappelijk gezien geheel onacceptabel, dat Ruardus Nauta (1775 geboren in Lippenhuizen) bij herhaling werd veroordeeld voor het inwerpen van de ramen van hoogleraren aan de Voorstraat. Dat zal ongetwijfeld in de nachtelijke uren na het verlaten van de Bogt van Guine gebeurd zijn. Dit is een punt van aandacht. Wie de betrekkelijk kleine stamboom van de door ons bedoelde Nauta’s te dien tijde in aanmerking neemt, kan constateren dat het een zeer ambitieuze familie was. De klim op de maatschappelijke ladder is misschien voor een aantal van hen te snel verlopen. Als men de dingen systematisch groot wil zien, ontstaat er druk, pressie. Ik kan mij voorstellen dat een psychische reaktie daarop kan zijn depressie, ofwel een “ont-drukking”, die met agressie en of met een vorm van maatschappelijke onaangepastheid (bedelarij?) gepaard gaat. Als dit patroon dan ook nog een cyclisch karakter krijgt kan het zelfs de vorm van een manische depressiviteit aannemen. In geval van Helena Constantia komt daar nog bij dat zij een moeder had, die zelf geen echte moeder gekend heeft. De moeder van Johanna Maria Fredelina Waslander stierf in het kraambed. Misschien dat Johanna Maria Fredelina daardoor zelf moeilijk de liefde van een moeder kon geven. Hoe het ook zij, Helena Constantia Nauta, in Franeker geboren in 1807, de dochter van een arts verbleef enige jaren als ‘bedelaar’ in Ommerschans en als vrijwillig kolonist in Veenhuizen. Daar ontmoette zij de veldwachter Johannes Stok. Dat woord veldwachter moet men hier letterlijk nemen: zij werkten in het veld om ervoor te zorgen dat er geen “bedelaars” zouden ontsnappen. Zij overleed te Veenhuizen/Norg, oud 48 jaar. De beide kinderen van Johannes en Helena Constantia overleden ook daar op zeer jonge leeftijd. Een broer van Helena Constantia, Johannes Bartholdi Nauta, werd door de Krijgsraad veroordeeld tot 3 jaar kruiwagenstraf uit te dienen in Maastricht. Dit was een strenge en publiek vernederende straf, waarbij men geketend aan een ijzeren bal zwaar grondwerk moest verrichten. In geval van Johannes Bartholdi voor diefstal. Ruim een tiental jaren later in 1848 wordt hij aangemerkt als “bedelaar”. Het lijkt bij hem ten goede zijn gekomen, want in 1857 treedt hij als inlands kramer in het huwelijk met Johanna Kip. Kip is een goede naam in Twente.